kunstwerken 1960 -1969 zonder titel zonder titel zonder titel zonder titel het onbegrip de rode totum portret van Jaceline zonder titel beest in’t hoofd jezelf troosten zonder titel ieder hoofd moet maar passen … waar de maan zelfs bang was in jouw ogen ordenend wat van me over is niet kunnen zien dat je hand aan je voet is gebonden met al die dingen in je lijf waar je geen weet van hebt poëtisch misverstand met schubben en zo de verschrikking na ’t gevecht angst voor ’t water sneeuwruimers in de morgen zoiets als het bewegen van dansers zonder titel als vlammen van ’n andere vuursoort probeersels in zwart vlak lichtzoeker rode muziekmaker menseneter zonder titel moeras-bloem warm en boos en weggaan willen en de zon viel op m’n hoofd … de regenbrenger het onweer blootlevens bedrijvigheid onder ’n donkere zon ik herinner mij de herfst … ik wou dat het weer zomer was wachter langs de avond gegroeid uit de kleur waar haar zon uit groeide waar, tussen water en wolken … het maartlied der poezigen onder ons gladde voortplanters misbaar bij ’t ongeluk met fatale afloop de doorbijter krijgt ongelijk de gelieven als de wolken fluitspeler betrapt jij en de angstige schreeuwer in je de blauwe bijter één oog is genoeg om te weten waartoe te dienen gelijk in formaat, zowel op de voorgrond als verderop vanuit ’t hart nog hoger, hoe? als struiken in ’t struikgewas met kleine witte handjes het kleine hart voor de rode muur vogelhoofd vingervrouw het hoofd dat op de reuk afgaat vrouwen stammend uit hun aarde levend in hun rode bescherming de “wat-zal-ik-nog-handen” van de cirkel-mensen in rood bewoners van de bruine berg wie zal zeggen wie ik ben of wie ik zal zijn je van boven versierend voor de ander … wachters op de onderdrukker ondertussen voorbijgaande aan al die standen en standjes van jullie kijkend naar de dag van morgen zonder titel zonder titel ’t hoofd als ’n stam … maar dan met veel ogen of we dik zijn of dun, aan m’n rood lint … mistmoeders en hun weinige wensen de benen van de Adam’s en Eva’s … vrouw met waar de vogels van lusten kijken met ’t lijf en met de bovenste ogen onze arme hoofden in rood gevangen wachten voor de man van vér van haar die zich overgeeft aan haar constructie aaneengebonden door onze huiden de hoogvlieger heeft ’n klein hoofd gekregen met een blind oog, ongemerkt door de anderen … groeiend, bleker dan zijn aarde maar met dezelfde streken versierd droomoog, ik wil je zon zijn en je handen wat is liefde tussen verbranden en verdrinken als vrouw in ’t bos der gebroken bomen … vrouw met het portret van haar verlangen de droom die altijd maar slapen ontgaat mijn domme lijf verdraagt geen concurenten in de liefde vrouw met hersens en kind de tijd dat ik met Jan Cremer over mensen sprak vrouwen en haar kleine woning … met m’n te grote mond en m’n te grote handen, zonder voeten om te vluchten leunend aan de nacht, spelen om de zon omhelzing voor verder steunend op wat je niet kunt dragen één man … twee vrouwen … drie insecten de wens die boven mijn kunnen uitgroeit de gouden krans waarin je je opsluit door je versiersels wat je nodig hebt binnen, wat je nodig hebt buiten dag lieve altijd en overal zon opgesloten zitten in je vastberaden hoofd … drie soorten blijdschap na ’t planten van ’n nieuwe boom van de stand moet je één groot warm lichaam maken of ze lachen of janken, ik weet ’t niet toen men ons nog “gelukkig” noemde … het gesprek tussen de vrouwen met de schone voeten terwijl de zon zich vaag weerspiegelt in ’t water hoe het ogenbeest met z’n vormeloze poten en nooit zal ik je kunnen zeggen ik had je alles willen geven ondanks al je ogen nemen ze plaats de schaduwen waaruit we kwamen en