• Ans Wortel

    DE ONTDEKKING

    Wie de betekenis van kunstenares Ans Wortel wil duiden in de context van de Nederlandse naoorlogse beeldende kunst, kan zich ervan afmaken met het etiket tegendraads, tegen de stroom in. In een tijd waarin vernieuwing van de kunst werd gezocht in abstracte kunstvormen en -uitingen, bleef Ans trouw aan de figuratie, aan een waarneembare werkelijkheid, maar tegelijkertijd uniek en eigenwijs in haar vormenspel, kleurgebruik, symbolen en thema’s.

    Groot was ieders (dat wil zeggen: bij de formele kunstwereld in Nederland) verbazing toen Ans in 1963 de Biënnale de la Jeunesse won. Nog in datzelfde jaar bracht zij nadrukkelijk niet-abstracte kunstwerken terug onder de museale aandacht, met spraakmakende tentoonstellingen in het Stedelijk Museum Amsterdam en het Gemeentemuseum Den Haag. Kunstcritici, die net als de belangrijkste kunstmusea de figuratie al lang terzijde hadden geschoven als bron van nieuwe, betekenisvolle en vernieuwende kunst, buitelden over elkaar heen in hun loftuitingen aan het adres van Ans Wortel.

    Wat maakte haar werk dan zo bijzonder? Wie de recensies, ingeplakt in een reeks van mappen, uit de beginjaren van het werk van Ans Wortel doorleest, ziet bewondering en respect voor de door haar gekozen thema’s en haar hoogst persoonlijke uitwerking daarvan. Met haar sterk autobiografische werk toonde ze zich openhartig als vrouw, als

    moeder, als minnares, als rebelse dichter, maar vooral als een kunstenaar met een schijnbaar aangeboren en dus natuurlijke afkeer van -ismen in de (kunst)wereld.

    Iets scherper kijkend naar de plaats van Ans Wortel in de hedendaagse moderne kunst, zie je vanaf het midden van de jaren vijftig – toen zij zich als kunstenaar begon te manifesteren – een artistiek landschap met uiteenlopende stromingen: de COBRA-kunstenaars en nieuwe abstracten, de magisch-realisten die de vooroorlogse lijn van

  • Carel Willink en Pyke Koch voortzetten en, iets later, de nieuwe realisten die zich rond Galerie Mokum gingen verzamelen. Critici als Frans Duister, Jan Paul Bresser, Hans Redeker en Dolf Welling constateerden onmiddellijk dat het werk van Ans Wortel nauwelijks een referentiekader kende in de naoorlogse kunst in Nederland.

    Of, zoals kunsttijdschrift Tableau het omschreef: ‘Ans Wortel neigt naar geen enkele bestaande groepering. Hoewel zij zeker affiniteit heeft met de roekeloze zeggingskracht van Karel Appel is Ans Wortel in haar zoektocht trouw gebleven aan de uitingsvorm die haar het dichtst aan het hart ligt: de organische allegorieën van mensen tegen een decor van zon, water, aarde, muren en wegen. Met beelden die zich als figuratief voordoen, maar in werkelijkheid slechts suggesties van beelden zijn, bedoeld om een abstracte boodschap uit te dragen.’

    En die abstracte boodschap, ontdekte ook Frans Duister (de inmiddels overleden kunstcriticus van het voormalige dagblad De Tijd en medeoprichter en hoofdredacteur van Kunstbeeld), betrof vooral hoe Ans Wortel in leven en werk stelling nam tegen ‘een maatschappij die aan alle kanten is ingekapseld en die de mens – man, vrouw en kind – veel kansen onthoudt om zichzelf en anderen te bevrijden van alle vervalsingen’.

    ‘Met handen beeld je uit en het doek moet kijken’

    Typerend in haar opvattingen en werk: ze schiep haar personages zoals ze in werkelijkheid bij haar overkwamen: forse moeder-vrouwen, kinderen, liefkozend, grote, sterke mannen, maar de man werd bijna altijd kleiner afgebeeld: als verwekker, als minnaar, maar zelden als gelijkwaardige (levens) partner. Wel werd hem vaak de hand gereikt, precies zoals in Ans Wortels eigen leven.

    lees verder

    Bovenstaande tekst komt uit het boek “Ans Wortel” dat ter gelegenheid van de expositie in Museum “Jan van der Togt” is verschenen. Het bevat afbeeldingen van Ans Wortel en haar werk in de periode 1940-1996, evenals teksten, gedichten, interviews en citaten.

    bestel boek